Algemene grondslagen
De P&C producten zijn opgesteld met inachtneming van de voorschriften van het Besluit begroting en
verantwoording provincies en gemeenten (BBV) en de financiële verordening zoals door Provinciale Staten is vastgesteld.
Basis voor de ramingen in de Voorjaarsnota 2021
De Voorjaarsnota 2021 bevat de wijzigen ten opzichte van de Begroting 2021. Dit zijn alle mutaties die starten in 2021 met een eventueel meerjarig vervolg
Algemene dekkingsmiddelen
Algemene dekkingsmiddelen zijn inkomsten voor de provincie waarvoor geen bestedingsdoel is bepaald en zijn daarmee vrij besteedbaar (in tegenstelling tot de specifieke dekkingsmiddelen). De algemene dekkingsmiddelen bestaan uit:
Lokale heffingen
Lokale heffingen bestaan vrijwel volledig uit inkomsten voor de opcenten Motorrijtuigenbelasting. Binnen de paragraaf Lokale Heffingen wordt hier specifieker op ingegaan.
Provinciefonds
De raming van de inkomsten uit het provinciefonds is gebaseerd op de Septembercirculaire 2020. Het provinciefonds is via het zogeheten accres gekoppeld aan de ontwikkeling van de rijksuitgaven.
Dividenduitkering
De provincie ontvangt dividend vanuit de deelnemingen waarin zij een aandeel heeft. De hoogte van de dividenduitkering wordt gebaseerd op berichtgeving vanuit de deelnemingen.
Algemene uitkering en decentralisatie-uitkeringen van het provinciefonds
De raming van de algemene uitkering is gebaseerd op de Septembercirculaire 2020 zoals verwerkt in de Begroting 2021. De Meicirculaire 2021 is pas beschikbaar als de Kadernota 2022 al bij PS ligt, deze zal verwerkt worden bij de Najaarsnota 2021.
De verwachting is dat er geen substantiële mutaties in de Meicirculaire 2021 worden opgenomen. Dit als gevolg dat voor de jaren 2020 en 2021 afspraken zijn gemaakt tussen het Rijk en de decentrale overheden als onderdeel van het compensatiepakket coronacrisis. Daarbij werd door het bevriezen van het accres voor 2020 en 2021 meer stabiliteit en zekerheid geboden. Beslissingen met betrekking tot de ontwikkelingen van het provinciefonds in latere jaren worden overgelaten aan het nieuwe kabinet. Het betreft hierbij beslissingen over de hoogte van het accres en over een nieuwe verdeelsystematiek. De onzekerheid met betrekking tot deze inkomstenpost is hierdoor voor de jaren 2022 en verder groter dan in voorgaande jaren.
Naast de algemene uitkering bestaat het provinciefonds uit zogenaamde decentralisatie-uitkeringen. Deze zijn bedoeld voor een specifiek doel en volgen niet de normale verdeelsystematiek van het provinciefonds.
De ontwikkelingen van de algemene uitkering worden altijd voor T+5 jaren gegeven. Dit wordt ook zo verwerkt in de begroting. Dat betekent dat in de kadernota die gebaseerd is op de Septembercirculaire 2020 de ontwikkeling van de algemene uitkering is opgenomen tot en met 2025. Het bedrag in 2025 is ook het bedrag wat in de latere jaren wordt gehanteerd. Deze T+5 jaren is ook de grens die wordt gehanteerd voor het vullen van de stelpost indexatie omdat er anders sprake zou zijn van een disbalans tussen de ontwikkeling van de baten en lasten. Dit geldt ook voor de ontwikkeling van de Motorrijtuigenbelasting.
Indexatie
Op dit moment wordt het indexatiebeleid herzien voor zowel exploitatie en investeringen, naar verwachting zal dit bij de Begroting 2022 zijn vastgesteld en wordt het ook verwerkt. In het nieuwe beleid wordt direct gekeken naar de actuele stand in de bronnen van CBP en CBS en wordt gekeken naar indexen die meer recht doen aan de soort lasten die gemaakt worden.
Prijsindexatie
Met ingang van de Kadernota 2019 wordt er een stelpost voor prijsindexatie gevormd. Deze wordt berekend door de lasten in een jaar te nemen minus de inzet van bestemmingsreserves en arbeidscapaciteit-formatie. De index die hiervoor gehanteerd wordt is de Nationale consumentenprijsindex (cpi) zoals opgenomen in de laatst beschikbare circulaire.
Loonindexatie
Met ingang van de Begroting 2021 wordt er een stelpost voor loonindexatie gevormd. Deze wordt berekend door de lasten voor de formatie in een jaar te nemen. De index die hiervoor gehanteerd wordt is de Prijs overheidsconsumptie: beloning werknemers (g) zoals opgenomen in de laatst beschikbare circulaire.
De indexatie wordt berekend en op een stelpost gezet voor de periode die gelijk is aan het T+5 beeld wat in een circulaire is opgegeven en in de begroting wordt verwerkt.
Bron: Septembercirculaire provinciefonds | 2020 | 2021 | 2022 | 2023 | 2024 | 2025 |
---|---|---|---|---|---|---|
Nationale consumentenprijsindex (cpi) | 1,5 | 1,5 | 1,6 | 1,6 | 1,6 | 1,6 |
Prijs overheidsconsumptie: beloning werknemers (g) | 4,6 | 0,6 | 1,3 | 1,5 | 1,5 | 1,8 |
Kapitaallasten
De kapitaallasten bestaan uit rente en afschrijvingslasten.
Rente
De rente bestaat uit rente van reeds afgesloten leningen (rente is zeker) en nog niet afgesloten leningen (rente is onzeker). Naast de reeds afgesloten en gestorte leningen heeft Zuid-Holland in 2020 voor € 300 mln aan toekomstige leningen afgesloten die worden gestort in de jaren 2021, 2022 en 2023. Ook de rentelasten van deze leningen staan meerjarig vast.
Op basis van de begrote uitgaven en inkomsten uit de kadernota kan worden bepaald hoeveel geld er de komende jaren extra geleend moet worden bovenop de bestaande leningenportefeuille.
Op basis van deze cijfers en een inschatting van de dan geldende rentetarieven wordt een berekening gemaakt van de toekomstige, nieuwe rentekosten.
De onzekerheid van deze rentepost is groot vanwege 2 aspecten: Ervaring uit de afgelopen jaren leert dat de kans groot is dat de budgetten en investeringen in de meerjarenbegroting te positief worden geraamd en dat de benodigde leningen in die jaren in werkelijkheid ook lager zullen uitvallen.
Daarnaast is het zeer lastig om een juiste inschatting te geven van de toekomstige rentetarieven. In de kadernota is gerekend met een rentestand van 0,6% in 2021 wat jaarlijks langzaam oploopt met 0,2%. Een en ander is gebaseerd op de huidige rentestanden en de verwachtingen van diverse Nederlandse banken.
Met deze uitgangspunten varen we qua begroot rentetarief vrij scherp aan de wind. Gezien de stijging van de rente in de afgelopen maanden is het niet ondenkbaar dat de uiteindelijke werkelijke rentetarieven de komende jaren hoger zullen uitvallen.
De omvang van het bedrag aan rentekosten dat aan vaste activa wordt toegerekend, wordt bepaald door middel van een zogenoemde omslagrente. De grondslag van toerekening is de boekwaarde van de vaste activa op 1 januari van het boekjaar en de te verwachten rentekosten. Dit leidt tot een omslagrentepercentage van 1,16% in 2021.
Afschrijvingslasten
Het jaar nadat de activatie heeft plaats gevonden wordt begonnen met de afschrijving.
Motorrijtuigenbelasting
De opbrengsten van de opcenten wordt bepaald door het tarief maal de grondslag (de hoofdsom van de MRB). De hoofdsom van de MRB wordt beïnvloed door autonome ontwikkelingen zoals bevolkingsgroei en mate van autobezit, maar ook door wettelijke maatregelen zoals vrijstellingen.
Opcententarief
Het opcententarief wordt door Provinciale Staten vastgesteld. Het tarief mag het wettelijk maximum, dat het ministerie van Financiën vaststelt, niet overschrijden. Dit maximum is voor het jaar 2021 vastgesteld op 116,8. In het Coalitieakkoord 2020 - 2023 is opgenomen dat een tarief van 90,4 opcenten gehanteerd wordt.
Hoofdsom van de MRB (Ontwikkeling wagenpark)
De afgelopen jaren is het geregistreerde autobezit in Zuid-Holland gestegen, maar diverse ontwikkelingen kunnen deze trend beïnvloeden. Het gaat hierbij om de ontwikkeling van leasecontracten, de vrijstellingen op basis van het klimaatakkoord en de eventuele gevolgen van de coronacrisis. Voor de berekening 2021 wordt de opgave van de belastingdienst gehanteerd waarin de verwachte grondslag is opgenomen.
De begrote opbrengsten van de opcenten op de motorrijtuigenbelasting (MRB) stijgen ten opzichte van de meerjarenbegroting 2021. Deze verandering wordt veroorzaakt door wijzigingen in de samenstelling van het wagenpark in Zuid-Holland in het jaar 2020. Het gaat hierbij om een stijging van het aantal (brandstof) auto’s en veranderingen in gewichtsklasse. Een stijging (of daling) van het wagenpark heeft een structureel effect op de opbrengsten (MRB).
Voor het jaar 2021 wordt de aanname gedaan dat de totale omvang van het wagenpark in Zuid-Holland gelijk blijft op het niveau van eind 2020 (1,6 miljoen personenauto’s en 0,1 miljoen motoren). De verwachting is wel dat de samenstelling van het wagenpark in Zuid-Holland zal veranderen en dat na 2021 het aandeel elektrische auto’s zal gaan stijgen. Vanwege de vrijstelling op de motorrijtuigenbelasting voor elektrische auto’s daalt de verwachte opbrengst van de opcenten van € 347,8 mln in 2021 tot € 342 mln in 2024. Met deze verwachte opbrengst wordt min of meer hetzelfde patroon gevolgd als in de jaren 2009 – 2013. In deze periode was er ook sprake van een vrijstellingsregime voor schone auto’s, wat een daling van de opbrengsten MRB tot gevolg had.
In de jaren na 2024 zijn de begrote opbrengsten van de opcenten op de MRB constant gehouden op € 342 mln. Reden hiervoor is de discussie rond het provinciaal belastinggebied en het advies wat de Raad voor het Openbaar Bestuur (ROB) heeft gegeven over de derving van de opcenten door de vrijstelling van elektrische auto’s. Uitgangspunt voor de Raad is dat zonder nadrukkelijke politiek-bestuurlijke weging het in de rede ligt dat het Rijk de provincies compenseert voor de gederfde inkomsten.
Gezien dit advies wordt er in de kadernota vanuit gegaan dat een daling van de belastinggrondslag voor de opcenten MRB (of een alternatieve provinciale belasting) vanaf 2024 niet meer zal plaatsvinden.
Reserves
De stortingen en onttrekkingen aan de reserves dienen gebaseerd te zijn op de begrote stortingen en onttrekkingen. In de financiële verordening 2021 is in artikel 4.8 geregeld dat Provinciale Staten jaarlijks in de kadernota bestemmingsreserves kunnen aanwijzen waarop mutaties per ultimo jaar kunnen plaatsvinden afhankelijk van de realisatie van lasten en baten voor het bijbehorende onderwerp. Voor het verslagjaar 2021 is de VJN 2021 de eerste gelegenheid om de reserves te bepalen waarvoor mutaties per ultimo jaar toegestaan. Voorgesteld wordt de volgende reserves voor 2021 aan te wijzen conform artikel 4.8: Groene ambities, Beheerplan natura 2000/pas, UPG 40, Ontwikkelopgave natuur, Natuurnetwerk Nederland, IODS, Egalisatiereserve exploitatieprojecten PZI (NB in deze VJN wordt voorgesteld deze op te heffen), Bereikbaarheid, Mobiliteit, Egalisatiereserve beheer en onderhoud, Nazorg stortplaatsen.
Subsidies
Lastneming subsidies. De Commissie BBV heeft op 15 mei 2020 nadere richting gegeven aan de notitie "Verantwoording van subsidies" uit januari 2019 met betrekking tot lastneming van subsidies. Kern is dat Provinciale Staten een grensbedrag mogen stellen voor meerjarige subsidies. Voor meerjarige subsidies onder de grens moeten de lasten in één keer genomen worden in het jaar waarin de subsidieactiviteiten starten. Voor subsidies boven de grens dienen (zoals bij de provincie Zuid Holland tot nu toe voor alle subsidies > € 25.000 gebruikelijk) de lasten toebedeeld te worden aan de jaren waarop zij, naar verwachting, betrekking hebben. Voor de lasten boven de grens gelden zwaardere administratieve eisen. Doel van de BBV aanpassing en het grensbedrag is om naar meer uniforme verantwoording te komen tussen provincies en gemeenten, de administratieve lasten te beperken en beter aan te sluiten bij het baten- en lastenstelsel (dat laatste was bij de provincie Zuid Holland al het geval). Over bovenstaande aanpassing heeft overleg plaatsgevonden tussen de provincies, de controlerende accountants van de provincies en de commissie BBV. In afstemming met de controlerend accountant van de provincie Zuid Holland wordt aan Provinciale Staten voorgesteld om vanaf 1-1-2021 een grensbedrag van € 250.000 te hanteren voor meerjarige subsidies. Bij dit grensbedrag worden de administratieve lasten niet significant verhoogd terwijl het baten- en lastenstelsel voldoende wordt gevolgd. Gevolg van bovenstaande wijziging en het te stellen grensbedrag is dat, zodra daar zicht op is, budgetten die nu in de toekomstige jaren geprognosticeerd zijn om subsidielasten mee te dekken naar voren worden gehaald. De wijziging heeft dus geen impact op de mogelijkheid om subsidies te verstrekken maar alleen op het moment dat de lasten genomen worden.