Naast wat er verwerkt is in het begrotingssaldo hebben we ook te maken met een aantal onzekerheden op de korte en lange termijn. Deze kunnen invloed hebben op het begrotingssaldo. In dit hoofdstuk worden een aantal onzekerheden in beeld gebracht en waar mogelijk een mogelijke impact op het begrotingssaldo weergegeven.
- Algemene uitkering provinciefonds
- Nieuw belastinggebied
- Inflatie
- Begroting in evenwicht
- Ontwikkelingen warmtelevering Leidse Regio WLQ+
Algemene uitkering provinciefonds
Met een opbrengst van meer dan € 275 mln in 2021 is de algemene uitkering van het provinciefonds een van de belangrijkste (niet beïnvloedbare) inkomstenbronnen van de provincie Zuid-Holland. Er zijn diverse ontwikkelingen die de onzekerheid met betrekking tot de hoogte van toekomstige uitkeringen uit het provinciefonds groter maken dan normaal.
Allereerst is er de onzekerheid van de ontwikkeling van het accres van het provinciefonds. In de huidige systematiek beweegt het accres mee met een groot deel van de rijksuitgaven. Dus geeft het Rijk meer of minder uit dan zal het provinciefonds in die periode ook meer of minder ontvangen. Deze systematiek is in 2020 tijdelijk bevroren in verband met de gevolgen van de coronacrisis. Voor de jaren 2020 en 2021 vormen de bedragen in de Voorjaarsnota 2020 van het Rijk de basis voor de berekening van het accres. Voor de jaren vanaf 2022 zijn de accresramingen gehandhaafd op de stand zoals opgenomen in de Meicirculaire 2020. Een beslissing hoe in de toekomst om te gaan met accres wordt overgelaten aan een nieuw kabinet.
Ten opzichte van de cijfers in deze kadernota zijn 2 scenario’s uitgewerkt :
- Er komen in de toekomst geen extra bezuinigingen n.a.v. de gevolgen van de coronacrisis en het accres stijgt met het gemiddelde van de afgelopen periode. Dit zou een meeropbrengst opleveren tot € 11 mln vanaf het jaar 2026.
- Er komen n.a.v. de gevolgen van de coronacrisis wel bezuinigingen op de rijksbegroting en de gevolgen voor de uitkering van het provinciefonds voor Zuid-Holland volgen de systematiek van de vorige crisis. Dit zou een daling van de inkomsten betekenen tot € 30 mln vanaf het jaar 2026.
De gepresenteerde scenario's zijn indicatief, het gaat met name om het beeld wat de impact zou kunnen zijn op het begrotingssaldo.
Naast deze ontwikkelingen wordt een integrale herziening van het verdeelmodel van het provinciefonds onderzocht. Deze herziening van het verdeelmodel valt samen met een aantal ontwikkelingen die eveneens betrekking hebben op de inkomsten uit de provinciale opcenten.
Ontwikkelingen op het gebied van het wagenpark, en in het specifiek de stimuleringsmaatregelen
met betrekking tot elektrisch rijden, kunnen aanleiding geven om de heffing van de provinciale
opcenten structureel te bezien. Daarbij komt dat in het Klimaatakkoord is afgesproken dat ten
aanzien van de Rijksbelastingen onderzoek wordt gedaan naar verschillende vormen van ‘betalen
naar gebruik’. Omdat het vermogen om in eigen inkomsten te voorzien onderdeel uitmaakt van het verdeelmodel van het provinciefonds worden deze ontwikkelingen betrokken bij de actualisatie van het verdeelmodel van het provinciefonds.
Deze herziening van het verdeelmodel die gekoppeld is aan de mogelijke herzieningen van het provinciaal belastinggebied zullen de inkomsten van het provinciefonds en de provinciale belastingen op de (middel)lange termijn beïnvloeden.
Nieuw belastinggebied
Het huidige provinciaal belastinggebied is in de jaren ’80 ingesteld en bestaat vrijwel geheel uit opcenten op de motorrijtuigenbelasting (MRB). Daarmee heeft het een autobelasting als grondslag. De huidige MRB leidt in de uitvoering tot vraagstukken waarvoor een oplossing gevonden dient te worden. Zo zijn elektrische voertuigen tot en met 2024 geheel vrijgesteld van MRB, om de CO 2 -uitstoot van het autoverkeer te verminderen. Voor de provincies heeft dit tot gevolg dat voor deze categorie voertuigen geen opcenten kunnen worden geheven. Tevens werkt het op dit moment verstorend op de begrotingen van de betreffende provincies dat leasemaatschappijen hun administratieve vestigingsplaats soms wijzigen, om zo van het laagste
opcententarief te profiteren.
Er wordt momenteel onderzoek gedaan naar Betalen naar Gebruik (BnG) van infrastructuur, ook wel aangeduid als een kilometerheffing. Mocht bij de kabinetsformatie worden besloten tot invoering van BnG, dan zou de MRB (geheel of gedeeltelijk) kunnen komen te vervallen en daarmee ook de grondslag voor de provinciale opcenten.
Naar aanleiding van bovenstaande ontwikkelingen is er een onderzoek uitgevoerd naar het provinciaal belastinggebied, om alternatieven voor de provinciale opcenten op de MRB gereed te hebben. Als het nieuwe kabinet zou besluiten dat de huidige basis voor het provinciaal belastinggebied gaat verdwijnen, dan zal dit naar verwachting pas zijn beslag krijgen na 2025. Tot die tijd blijft het huidige belastinggebied waarschijnlijk intact.
Inflatie
In deze kadernota wordt qua inflatie rekening gehouden met de recente CPI cijfers voor de komende jaren en voor de rente wordt uitgegaan van het huidige rentepercentage voor langlopende leningen (0,6% ) waarbij er meerjarig rekening is gehouden met een langzaam oplopende rente van 0,2% per jaar. Dit is conform de meest recente verwachtingen van het CPB en de economische bureaus van de Nederlandse banken van mei 2021. In de eerste helft van 2021 is de inflatie en de rente sterk gestegen ten opzichte van de periode ervoor. Als deze stijging zich tegen de verwachting in doorzet heeft dit gevolgen voor de budgetten in deze meerjarenbegroting voor zowel de lasten als de batenkant. Door de huidige trap op trap af systematiek wordt ongeveer 40% van de algemene inkomsten via het provinciefonds “automatisch” verhoogd. Voor de overige inkomsten (opcenten) is in dat geval aparte besluitvorming nodig.
Een verdere stijging van de rentelasten kan (gedeeltelijk) worden opgevangen in deze kadernota d.m.v. de begrote stijging van het rentetarief en de eventuele toekomstige onderuitputting.
Begroting in evenwicht
Zoals in hoofdstuk 2 van de kadernota is aangegeven worden er in deze kadernota geen bijstellingen doorgevoerd die ten laste gaan van het begrotingssaldo. De puzzel is namelijk complex, ook omdat ten tijde van het maken van deze kadernota voor een aantal opgaven (nieuwe) Rijksmiddelen verwacht worden. Als hier meer duidelijkheid over is, kan een meer integrale afweging gemaakt worden over de inzet van onze eigen middelen. Het college wil hier bij de Begroting 2022 besluitvorming over laten plaatsvinden.
Bij de uitwerking van de Begroting 2022 zal er waarschijnlijk een (structureel) beslag worden gedaan op het begrotingssaldo. Structurele lasten, zoals indexatie zullen structureel gedekt moeten worden, uit eigen middelen of uit het begrotingssaldo. En ander voorbeeld is de € 160 mln inzet van het coalitieakkoord, deze was incidenteel over 4 jaar. Dit is gemiddeld € 40 mln per jaar.
Aangezien het begrotingssaldo op dit moment een structurele ruimte heeft van rond de € 20 mln zal er gekeken worden naar de beleidsmatige keuzes, rekening houdend met het begrotingssaldo. Het begrotingssaldo is te beïnvloeden op zowel de baten als de lasten kant.
Ontwikkelingen warmtelevering Leidse Regio WLQ+
Bij het opstellen van de kadernota was er nog geen besluit genomen over de warmtelevering Leidse Regio WLQ+. Daarom is het effect van dit besluit in deze kadernota als een onzekerheid opgenomen en niet verwerkt in het begrotingssaldo. Indien het besluit conform het voorstel is genomen, dan wordt deze in de Begroting 2022 verwerkt en zal het effect hebben op het in de kadernota gepresenteerde begrotingssaldo. Het voorliggende besluit is om € 43,4 mln aan extra middelen toe te kennen en ten laste te brengen van het begrotingssaldo. Dit betekent vanaf 2024 tot en met 2036 mutatie op het begrotingssaldo van in totaal € 43,4 mln.
Onderstaande grafiek en tabel geven de impact aan op het begrotingssaldo en de algemene reserve ten opzichte van die in het hoofdstuk Begrotingssaldo 2021 - 2035 en de Algemene reserve.
(bedragen x € 1 mln) | Huidig collegeperiode | Nieuw collegeperiode | Nieuw collegeperiode | Nieuw collegeperiode | ||||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
2021 | 2022 | 2023 | 2024 | 2025 | 2026 | 2027 | 2028 | 2029 | 2030 | 2031 | 2032 | 2033 | 2034 | 2035 | 2036 | |
Beginstand jaar | 95,2 | 105,9 | 195,6 | 211,8 | 247,6 | 288,5 | 285,9 | 315,0 | 338,6 | 361,6 | 381,8 | 401,7 | 420,7 | 440,5 | 463,0 | 487,7 |
Af/bij: mutaties eerdere P&C producten | 0,0 | 12,9 | 10,6 | 50,0 | 50,7 | 41,5 | 41,2 | 38,5 | 36,0 | 30,3 | 26,7 | 22,6 | 21,8 | 23,9 | 24,5 | 37,6 |
Beginstand | 95,2 | 118,8 | 206,3 | 261,8 | 298,4 | 330,0 | 327,1 | 353,5 | 374,6 | 391,9 | 408,5 | 424,2 | 442,4 | 464,4 | 487,6 | 525,4 |
Af/bij: Voorjaarsnota 2021 / Kadernota 2022 | 10,8 | 76,8 | 5,5 | -3,5 | -10,7 | -9,2 | -12,2 | -15,1 | -13,1 | -10,2 | -7,0 | -3,7 | -2,1 | -1,5 | 0,0 | -0,7 |
Stand na Totaal (A+B) | 105,9 | 195,6 | 211,8 | 258,3 | 287,7 | 320,7 | 314,9 | 338,5 | 361,5 | 381,7 | 401,5 | 420,5 | 440,3 | 462,9 | 487,6 | 524,7 |
Af/bij: Verwerken besluit Warmtelevering Leidse Regio WLQ+ | 0,0 | 0,0 | 0,0 | -10,7 | 0,8 | -34,9 | 0,1 | 0,1 | 0,1 | 0,1 | 0,1 | 0,1 | 0,1 | 0,1 | 0,1 | 0,1 |
Stand na Totaal (A+B+C) | 105,9 | 195,6 | 211,8 | 247,6 | 288,5 | 285,9 | 315,0 | 338,6 | 361,6 | 381,8 | 401,7 | 420,7 | 440,5 | 463,0 | 487,7 | 524,8 |
Buffer weerstandsvermogen | -30,0 | -30,0 | -30,0 | -30,0 | -30,0 | -30,0 | -30,0 | -30,0 | -30,0 | -30,0 | -30,0 | -30,0 | -30,0 | -30,0 | -30,0 | -30,0 |
Vrije ruimte cumulatief | 75,9 | 165,6 | 181,8 | 228,3 | 257,7 | 290,7 | 284,9 | 308,5 | 331,5 | 351,7 | 371,5 | 390,5 | 410,3 | 432,9 | 457,6 | 494,7 |
Vrije ruimte per jaar (begrotingssaldo) | 10,8 | 89,7 | 16,1 | 35,9 | 40,9 | -2,6 | 29,2 | 23,6 | 23,0 | 20,2 | 19,8 | 19,0 | 19,8 | 22,6 | 24,7 | 37,1 |